9789033132117

DES HEEREN LOF VERKONDIGD UIT DE MOND DER KINDEREN

DEN HERTOG - HOUTEN WI LHELMUS EVERSDI JK Des Heeren lof verkondigd uit de mond der kinderen

Hertaald en ingeleid door E. Kooijmans © 2023 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3211 7 Illustratie omslag: Jozef Israëls, Twee kleine meisjes die een mand dragen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Inhoud Inleiding 7 Aanspraak aan de ouders en kinderen 15 1. Een zoontje tussen de vijf en zes jaar oud, in Engeland 25 2. Een dochtertje van zes jaar oud in Engeland 30 3. Een zoontje van zes jaar oud in Engeland 33 4. Een zoontje van vijf jaar oud in Engeland 37 5. Maria N., twaalf jaar oud, in Engeland 39 6. Een dochtertje van elf jaar oud in Engeland 46 7. Charles Bridgeman, twaalf jaar oud, in Engeland 49 8. Sara Howley, veertien jaar oud, in Engeland 53 9. Een zoontje van negen jaar oud in Engeland 63 10. Susanna Bikkes, veertien jaar oud, in Leiden 72 11. Jakob Bikkes, zeven jaar oud, in Leiden 94 12. John Sudlow, twaalf jaar oud, in Engeland 97 13. Anne Lane, negen jaar oud, in Engeland 104

6 14. Tabitha Alder, negen jaar oud, in Engeland 107 15. Martha Hatfield, elf jaar oud, in Engeland 110 16. Een zoontje van acht jaar oud in Engeland 120 17. John Longman, tussen de vijf en zes jaar oud 129 18. Maria Warren, tien jaar oud, in Londen 133 19. Thomas Owen, veertien jaar oud, in Londen 141 20. John Harvy, tussen de elf en twaalf jaar oud, in Londen 148

7 Inleiding Dit boek bevat een twintigtal beschrijvingen van ziek- en sterfbedden van jonggestorven kinderen. Aan Des Heeren lof verkondigd uit de mond der kinderen is de naam van de predikant Wilhelmus Eversdijk onlosmakelijk verbonden. Toch kan hij niet als de auteur ervan gelden. De twintig verhalen komen namelijk reeds voor in het boek De pligten der ouders, in kinderen voor Godt op te voeden van Jacobus Koelman. Dit is een uitgave uit 1679, terwijl de heruitgave die Eversdijk verzorgde, dateert uit 1705. Ds. Eversdijk verklaart echter in zijn voorwoord Aanspraak aan de ouderen en kinderen dat deze verhalen verzameld zijn door een ‘Eerwaardig, Godvruchtig en Verstandig Leeraar, welke wij vertrouwen in dezen volkomen gewisheit zal gehad hebben, en de Wereld niet hebben medegedeelt, als het gene de proef van onderzogte waarheit kon doorstaan’. Hij bedoelt hiermee uiteraard zijn collega Jacobus Koel-

8 man, zonder evenwel diens naam te noemen. Wellicht zal dat gevoelig hebben gelegen, omdat Koelman vanwege zijn verwerping van de christelijke feestdagen en de formuliergebeden als predikant van Sluis in Zeeuws-Vlaanderen was afgezet. Kennelijk voelde Eversdijk zich wel eensgeestes met hem. Dat blijkt uit het feit dat hij de twintig voorbeelden uit Koelmans boekje opnieuw heeft uitgegeven. In latere drukken heeft Eversdijk er nog een vijftal beschrijvingen aan toegevoegd, waaronder ook van personen die ouder waren dan twintig jaar toen zij stierven. Wat deze uitgave betreft: ik heb mij beperkt tot de twintig oorspronkelijke voorbeelden. Wilhelmus Eversdijk Eversdijk leefde van 1653 tot 1729. Hij werd geboren op Zuid- Beveland in Ellewoutsdijk, maar groeide op bij een tante in Goes, omdat zijn ouders stierven toen hij nog jong was. Onder de prediking van ds. Nicolaus Barenzonius werd hij op zeventienjarige leeftijd tot God bekeerd. Dit gaf dat hij de gezelschappen van Gods kinderen ging bezoeken, iets wat hij zijn hele leven is blijven doen. In 1675 ging hij naar Utrecht voor een studie in de godgeleerdheid. Daar volgde hij colleges bij mannen als Petrus van Mastricht en Melchior Leydecker. Tussen hoogleraar Hermannus Witsius en student Eversdijk ontstond een bijzondere band. Zij hebben gedurende een lange tijd met elkaar gecorrespondeerd. Na het afronden van zijn studie in 1681 diende Eversdijk achtereenvolgens de gemeenten van Wemeldinge, Oostzaan, ’s-Hertogenbosch en Rotterdam. In de laatste stad heeft hij ruim veertig jaar gestaan. Moeiten en verdriet zijn Wilhelmus Eversdijk niet bespaard

9 gebleven. In Wemeldinge werd zijn pastorie door een onverlaat in brand gestoken. Alleen de preek die hij de volgende dag moest houden, kon gered worden. Zijn eerste vrouw overleed reeds na negen maanden huwelijk en met zijn tweede vrouw heeft hij drie jonggestorven kinderen naar het graf moeten brengen. Alleen zijn derde vrouw heeft hem overleefd. Tussen 1700 en 1703 verscheen Eversdijks hoofdwerk: De heerlykheid des Messias, een bundeling van preken die hij in Rotterdam gehouden had. Het werk bevat twee delen met in totaal 1700 pagina’s. Twee jaar na verschijnen volgde het boekje Des Heeren lof, verkondigt uit den mond der kinderen, waarop we hier nader zullen ingaan. Het werd zelfs bekender dan de preken van Eversdijk. Alleen al uit de achttiende eeuw zijn tien drukken bekend, terwijl het tot in de twintigste eeuw meermalen herdrukt werd. Verder zijn van Eversdijk nog enkele preken, waaronder lijkpreken, bewaard gebleven, en een voorwoord in de Christelyke annotatien van Mattheüs du Bois.

10 Herkomst van de verhalen Gezien het feit dat bijna alle beschreven kinderen een Engelse achternaam hebben, moeten wij de herkomst van de verhalen in Engeland zoeken. In de zeventiende eeuw bestonden er nauwe contacten tussen sommige nadere reformatoren en Engelse vromen. Willem Teellinck en Jacobus Koelman zijn voorbeelden daarvan. Koelman heeft voor zijn twintig beschrijvingen dan ook twee Engelse bronnen gebruikt, namelijk A token for children van James Janeway, en A little book for little children van Thomas White. De verhalen passen qua genre in de euthanasia-literatuur. Dat zijn Wilhelmus Eversdijk (1653-1729)

11 stervensverhalen die vooral in de late Middeleeuwen in het spoor van de mystici Heinrich Suso en Jean Gerson werden geschreven. In ons land is het boek Euthanasia ofte wel-sterven vanWilhelmus van Eenhoorn daarvan een bekend voorbeeld geworden. Ook passen de verhalen in de eveneens uit de Middeleeuwen afkomstige exempeltraditie. Dat zijn verhalen met voorbeelden van levens van heiligen. Aan de beschreven personen en de voorvallen in hun leven konden de lezers en luisteraars een voorbeeld nemen. Volkspredikers namen deze voorbeelden namelijk over in hun preken om ze hun hoorders in te prenten. Op de titelpagina van De pligten der ouders van Jacobus Koelman staat dan ook vermeld: Als mede Twintig Exempelen van Godtzalige en vroeg stervende jonge kinderen. Het doel van Des Heeren lof Hiermee is ook het doel van Des Heeren lof, verkondigt uit den mond der kinderen weergegeven. Het boek wil voornamelijk de jeugd een spiegel voorhouden om het voorbeeld van de godvruchtige jonge kinderen na te volgen. Eversdijk richt zich in zijn voorrede uitvoerig tot jonge mensen. Hij spoort ze aan om goed te luisteren naar hun ouders als zij een verhaal voorlezen. En als de ouders daarin nalatig zijn, dat ze dan zelf het boekje ter hand nemen als ze alleen op hun kamer zijn. Ook heeft hij het over de plaatsen waar de jeugd samenkomt. Hij wenst dat de jongeren daar een of meer voorbeelden uit het boekje zullen lezen en met elkaar bespreken. Hij acht dat beter dan het doorbrengen van de tijd met ‘luieren, dobbelen, spelen, ijdele vermakelijkheden en spotten’. Het is duidelijk dat Eversdijk met zijn boek wil staan in de traditie van de Nadere Reformatie. Het komt er ook voor de jon-

12 geren op aan, dat zij de door hen beleden waarheid bevindelijk in hun hart leren kennen en dat zij dat laten uitkomen in een heilige levenswandel. Puriteinse vroomheid Het boekje past niet alleen binnen de Nadere Reformatie, maar geeft ook blijk van een puriteinse, ‘precieze’ vroomheid. Beide stromingen staan niet tegenover elkaar, maar vullen elkaar in sommige opzichten juist aan. Het is opvallend dat de jonge kinderen die in het boekje worden beschreven, bijzonder gericht zijn op het onderhouden van godsdienstige plichten. Voorbeelden daarvan zijn het stipt onderhouden van het sabbatsgebod, het zich afzonderen voor persoonlijk gebed, het uit het hoofd leren van de Catechismus en van gedeelten uit de Bijbel, de nadruk op onderdanigheid aan de ouders, het mijden van dingen die kinderen gewoon zijn om te doen enzovoort. De beschrijving van het godsdienstig leven van de kinderen geschiedt voornamelijk aan de hand van zulke voorbeelden van ‘preciesheid’. Wij missen dan bijvoorbeeld wel de beschrijving van het moment en de aanvang van de bekering. Wijze van hertalen In de wijze van hertalen heb ik enkele uitgangspunten in acht genomen. In de spelling heb ik mij zoveel mogelijk gehouden aan de huidige manier van schrijven. Soms ben ik hiervan afgeweken, bijvoorbeeld bij verwijzingswoorden van het GoddelijkWezen. De namen van de Engelse personen in het boek zijn onveranderd, niet vertaald weergegeven. Naamvalsvormen heb ik in de meeste gevallen vermeden,

13 behalve in vaste uitdrukkingen, zoals de dag des Heeren. Daarnaast heb ik verouderde woorden vervangen door hedendaagse synoniemen. Ook heb ik al te lange zinnen doormidden geknipt. Soms was dan een nieuw verbindingswoord of een nieuwe hoofdzin in plaats van een bijzin noodzakelijk. Ten slotte zijn, ten behoeve van de leesbaarheid, tussenkopjes in de hoofdstukken geplaatst. Tot slot Het is een goede gedachte van de uitgever geweest om het boek van Wilhelmus Eversdijk, dat al zovele keren is herdrukt, nu in een meer eigentijdse vorm uit te geven. Ondanks het feit dat er een cultuurverschil bestaat tussen het (godsdienstig) leven uit de achttiende eeuw en de tijd waarin wij leven, hoop ik toch dat het boekje zijn ingang mag vinden en door velen, ook door kinderen en jongeren, wordt gelezen. De beschreven kinderen waren onmiskenbaar ‘voor edeler staat geschapen’. Daarvan hebben zij een rijk getuigenis afgelegd. Datzelfde is voor een ieder nodig en kan door niemand worden gemist. In dat opzicht is het mijn wens dat de Heere Zijn zegen over deze uitgave zou willen gebieden. Barneveld, maart 2023 E. Kooijmans

14 Literatuur: H. Florijn, ‘Wilhelmus Eversdijk’, in: Encyclopedie Nadere Reformatie, deel 1, Utrecht 2015, 146-149. L.F. Groenendijk, ‘Piëtistische en puriteinse kinderlectuur’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 1 (1977), 81-89. L.F. Groenendijk en F.A. van Lieburg, Voor edeler staat geschapen, Levens- en sterfbedbeschrijvingen van gereformeerde kinderen en jeugdigen uit de 17e en 18e eeuw, Leiden 1991. J. van der Haar, Lichtende sterren, flonkerend aan de hemel van Neerlands kerk, Dordrecht 1968, 111-119. Het zieke kind, Gabriël Metsu ca. 1664 (collectie Rijksmuseum Amsterdam)

15 Aanspraak aan de ouders en kinderen ‘Wonderlijk zijn Uw werken; ook weet het mijn ziel zeer wel.’ Dit riep eenmaal Israëls zanger in verrukking uit in Psalm 139:14. Het lijdt volgens mij geen twijfel of uit het voorgaande en het volgende blijkt dat de heilige man het oog heeft op de natuurlijke en bewonderenswaardige vorming van zijn lichaam in de buik van zijn moeder. Zeker, de lichamelijke geboorte is een onbegrijpelijke zaak voor een mens en een zaak van grote verwondering. Als een mens hierover denkt, verliest hij zichzelf en vindt overvloedig stof om Jehova met verheffing van het hart te loven. Maar met nog meer recht mag men verrukt worden over Gods genadewerk in de geestelijke wedergeboorte van de uitverkoren zondaar. Dan galmt men uit: ‘Wonderlijk zijn Uw werken!’ En de ziel die dat ondervonden heeft, kan daar met recht aan toevoegen: ‘Ook weet het mijn ziel zeer wel.’ Deze geestelijke geboorte of bekering is wonderbaar, niet alleen omdat God die werkt op een wonderlijke manier, in de een zacht en evangelisch, in de ander streng en wettisch. In de een gebruikt de Heere het middel van Zijn Woord, hetzij gepredikt, gesproken of gelezen (Rom. 10:17). In de ander gebruikt Hij het middel van Zijn oordelen en straffen. Maar wat zich wonderlijk in dit

16 Goddelijke werk voordoet en een reden is om God te verheerlijken, is het volgende. 1. Het is wonderlijk als men dit genadewerk van God ziet gebeuren in het leven van oude en hardnekkige zondaren die verslaafd zijn aan de zonde. Men ziet er, die al hun tijd in niets anders hebben doorgebracht dan in de dienst van de zonde, de wereld en de duivel, die met hoog verheven schilden zich keerden tegen de Almachtige. Zij betoonden in hun leven met de snelheid van een postkoets naar de hel te lopen, net alsof ze te laat in het verderf zouden komen en de hel vol zou raken zonder dat zij erin zouden kunnen komen. Denk hierbij aan dronkaards, vloekers, hoereerders, lasteraars, godloochenaars, onderdrukkers, vervolgers, spotters met de oprechte vromen en de godsdienst, en andere monsters van goddeloosheid. O, wanneer zulke dienaars van de duivel door God worden gegrepen en door wedergeboorte en bekering worden overgebracht uit het rijk der duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde (Kol. 1:13), wat is dat wonderlijk voor hen die dat mogen beleven! En wat is het wonderlijk voor anderen die het horen! Wat wordt door beiden Jehova hiervoor met blijdschap groot gemaakt! Zulke voorbeelden zijn in Gods Woord te vinden, zoals in het Oude Testament de goddeloze en afgodische Manasse, en in het Nieuwe Testament Mattheüs de tollenaar, de verstokte zondares, de vervolger Saulus en degenen die de Messias hielpen kruisigen. 2. Wonderlijk is dit werk van God wanneer men het waarneemt aan volwassen en oude zondaars op hun doodsbed of aan het eind van hun leven door terechtstelling. Dat zijn mensen die

17 God en Zijn dienst heel hun leven in vergetelheid gesteld hebben, die geen tijd meer over hadden om te zondigen. Hun zandloper is bijna leeggelopen en zij hebben slechts een ogenblik van genade over. Ze staan op de rand van de eeuwigheid om via een gewelddadige dood of door een zachte dood op hun sterfbed over te stappen in een poel van eeuwig vuur. O, als God op zo’n moment iemand wederom geboren doet worden, hetzij in de gevangenis of op het doodsbed, wat geeft dat een geroep in de stad en soms ook door een gehele provincie! Ieder die het hoort en het werk van God in zijn hart kent, staat in zichzelf verbaasd en dankt en verheerlijkt de Heere met gevouwen handen en opgeslagen ogen naar de hemel voor Zijn almacht, wijsheid, ontferming en menslievendheid. Dan roept hij uit: ‘Wonderlijk zijn Uw werken, o Heere! U laat Uzelf vinden door hen die naar U niet zochten, Gij ontfermt U over wie U wilt en Gij verhardt wie Gij wilt. Uw gedachten, noch Uw wegen zijn als onze wegen.’ ‘Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid, want Hij heeft lust aan goedertierenheid’ (Micha 7:18). Zulke voorbeelden van Gods wonderlijke en weergaloze ontferming heeft de ervaring hier en elders reeds laten zien. Gods Woord spreekt hierover weliswaar niet zoveel. Maar dat is geen wonder, want het is iets bijzonders, wat zelden gebeurt. Niemand mag zich door zorgeloosheid hieraan vergapen. Er is echter een voorbeeld van een van hen, opdat de ware boetvaardige, al was het op zijn uiterste, de moed niet op zou geven. Ik bedoel de moordenaar die met de Heiland aan het kruis hing. Deze ontving bij zijn dood de belofte van het eeuwige leven, toen de Messias hem op zijn verzoek toesprak: ‘Voorwaar zeg

18 Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.’ 3. Wonderlijk en verbazend is dit Goddelijk werk in het bijzonder als men dat ziet gebeuren in kleine kinderen of in hen die de leeftijd van een jongen of een meisje hebben bereikt. We zien het wanneer zij al vroeg door God worden aangeraakt, wanneer men in hen bespeurt overtuiging van hun zonden en van de ijdelheid van de kinderjaren, wanneer men kinderen die pas spreken kunnen of iets verder gekomen zijn, vragen hoort stellen over Goddelijke dingen en over wat er in het gemoed omgaat, wanneer men in de kinderen en de grotere jongens en meisjes Gods genade begint op te merken. Dan beginnen ze kennis te krijgen van God, de vrees voor God en de liefde tot God en Zijn Woord. Dan scheiden zij zich af van de wereld en van de zonden van de jeugd, en keren zij zichzelf geheel tot God en de gemeenschap met Christus. O, wat zijn godvruchtige ouders verwonderd over Gods vrije genadewerk! Wat zijn zij verblijd over Zijn goedheid dat zij een heilig zaad hebben, dat met hen door God bemind is. Wat zijn zij verblijd dat aan hun huis zaligheid geschied is, en dat zij niet alleen tijdens hun leven met hun kinderen in vrede mogen samenwonen, maar hoop mogen hebben ommet hen eens te zullen zijn in de plaats van heerlijkheid en met hen eeuwig te wonen in het huis van hun Vader, waar vele woningen zijn (Joh. 14:2). Wanneer zij hieraan denken, dan valt hun ziel als in een heilige onmacht van verlegenheid neer, en roepen zij Jehova toe: ‘O Heere, wat zijn wij en wat is het huis van onze vader, dat U ons boven duizenden families zoveel goedheid bewijst!’ Als andere godvruchtigen dit vernemen, zijn zij niet weinig ontroerd en zij verheugen zich erover dat aan de duivel en de wereld zo vroeg

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==